Iris
Daar zit ik dan. Met mijn koffer in de kofferbak kijk ik naar mijn ouderlijk huis. 4 jaar. Zolang heeft mijn avontuur geduurd. Wat was ik verrast toen mijn vriend me meevroeg naar de grote stad om bij hem te komen wonen. Het kleine dorp waar ik woonde kon ik eindelijk verlaten en wat was ik gelukkig. Mijn zicht vertroebelt door een waas waarna een traan mijn wang vochtig maakt. De natte druppel voelt koud aan wanneer ik deze met mijn hand wegveeg.
Ik kijk uit op het oude huis van mijn ouders, wat ooit in de jaren 20 de gloednieuwe woning van mijn overgrootouders was geweest. Nu niet meer zo gloednieuw. Eerder oud en toe aan renovatie. Het oude huis staat nog steeds erg afgelegen buiten de randen van het dorp. Ik kijk rond en ik zie niets dan bomen en weilanden hier in deze uithoek. Wat had ik graag in de grote stad blijven wonen. Maar wanneer je verloofde ook je baas is, wordt het lastig wanneer hij het uitmaakt. Ik kon bij een vriendin terecht die ik daar had leren kennen, maar je vindt niet zomaar een woning in de grote stad. Ik kon daar niet blijven.
Dus hier sta ik nu, zonder verloofde en ook nog zonder baan. Ik zucht terwijl ik de deur van mijn Mazda mx-5 openmaak. Mijn lieve auto, waar ik hard voor gespaard heb. En wat vind ik hem fijn. Bij het eerste zonnetje in het voorjaar gaat het dak open en voel ik de wind door mijn haren waaien. Nadat ik mijn koffer uit de kofferbak gehaald heb, aai ik mijn auto liefkozend over zijn dakje en geef hem een klopje. De voordeur nodigt me niet uit, maar het moet er nu toch van komen. De frisse wind duwt me in mijn rug naar de voordeur toe. Nou vooruit Iris, kom op!
Wanneer mijn moeder de deur opendoet, kijken dezelfde staalblauwe ogen als ik heb me aan. Die van haar zijn verpakt in een gezicht met wat meer rimpels dan ik en samen met de kraaienpootjes in de ooghoeken verraden dat ze al wat ouder is. Verder is ze nog steeds een knappe vrouw in haar keukenschort met Crocs. Mijn mondhoeken gaan direct omhoog als ik haar zie en ze geeft me een dikke knuffel. ‘Kom erin’ zegt ze, wanneer ze mijn koffer aanpakt en bij de grote trap wegzet. ‘Je bent precies op tijd, het eten is bijna klaar.’ Ze brengt me naar de bekende keukentafel die al een aantal decennia meegaat. Ze pakt een theedoek en de pan die op het aanrecht staat. Het hete water stroomt de wasbak in, waarna ze druk in de weer gaat met het combineren van ingrediënten. Al snel staat de spaghetti op tafel. ‘Speciaal voor jou gemaakt lieverd.’ zegt ze. ‘Het was alweer te lang geleden dat ik spaghetti gemaakt heb, dus een goed excuus om te maken wanneer mijn knapste dochter thuiskomt.’ Ik snuif en kijk haar met een dramatische blik aan. ‘Ik ben je enige dochter mama.’ Haar wenkbrauw trekt omhoog en ze zegt zonder enige twijfel ‘Als je zussen had gehad, dan had ik zeker weten niet nóg zo’n knappe en intelligente meid kunnen maken.’ Als mijn ogen uit mijn gezicht hadden kunnen rollen, was dat nu gebeurt. Mijn moeder moet lachen om mijn reactie en samen eten we de heerlijke pan met spaghetti leeg. Na het opruimen geeft ze me een kneepje in mijn hand en zegt: ‘Ga jij lekker je tas uitpakken, en als je klaar bent pak ik de wijn.’ Ik knuffel mijn moeder nog een keer voordat ik naar boven verdwijn.
Na de tas en de wijn gaat mijn moeder rond 11 uur naar bed. Ik ben ongelofelijk moe, maar te onrustig om te kunnen slapen. Daarom besluit ik een wandeling buiten te gaan maken en ik wist precies waar ik naartoe zou gaan. Wij zijn de enige in deze hoek van het dorp, op één enkel huisje na dan. Voor zover ik weet woont daar mijn hele leven al een oudere dame, maar vaak zag ik haar niet. Er brandt geen licht, dus net als vroeger sluip ik langs haar tuinafscheiding richting de muur die uitkijkt over de Maas.
Hugo
Weer een dag voorbij, een nacht tegemoet. Er moet toch een familielid te vinden zijn die dit kot wil overnemen? Normaal is iedereen met elkaar bevriend op Facebook dus een zoektocht duurt vaak niet lang. Dit keer wel. Oké, vannacht ga ik familie bellen om te kijken of iemand dit huis wil. Een verre oom, verre nicht, iemand! Gefrustreerd doe ik het beetje vaat wat nog op het aanrecht staat tot een beweging in de achtertuin mijn aandacht vraagt. What the.. Mijn nachtzicht doet me wonderen bij de jacht in de bossen, maar in mijn eigen achtertuin?
Vaak heb ik dit niet, maar een lach verschijnt op mijn gezicht. Ik moet me toch voeden en de maaltijd komt me tegemoet lopen. Dat overkwam me vroeger vaak, maar tegenwoordig lopen mensen niet meer alleen over straat. Om die reden zijn het vaak reeën, paarden of schapen die me levend houden.
Wanneer ik aankom bij de stijger zie ik de persoon die langs de tuinrand is geslopen al zittend op het muurtje. Als ik dichterbij kom stop ik spontaan met bewegen. Verbaast hou ik mijn hand op mijn borst. Daar waar mijn hart honderden jaren geleden heeft geklopt, begint deze spontaan weer te kloppen. Het is letterlijk eeuwen geleden dat ik mijn hart gevoeld heb. Nee, dit kan niet. Onmogelijk! Onmiddellijk kijk ik op naar de vrouw die op het muurtje zit. Het maanlicht schijnt op haar mooie, oogverblindende gezicht. Haar bruine haren waaien over haar schouders, de wind in haar gezicht. Ze heeft haar ogen dicht als een traan haar wang ontsiert.
Ke-dung.
Ke-dung.
Mijn hartslag verwart me, wat gebeurt er? Wanneer ik haar aankijk, heeft ze haar ogen niet meer dicht. Haar donkergrijze ogen kijken mij nu recht aan. Haar volle lippen hebben de kleur van de bramen die mijn moeder vroeger plukte in de tuin. Ze krijgt een kleur op haar wangen als ze me ziet. Deze vrouw is de mooiste die ik ooit gezien heb.
We kijken elkaar aan, de tijd lijkt stil te staan. Ze veegt haar natte wang snel af. Ze zegt: ‘Het spijt me. Ik ging hier vroeger altijd al zitten, nog nooit heb ik hier iemand thuis gezien. Ook nu was het licht uit, dus vandaar dat ik hiernaartoe kwam. Als ik had geweten dat er iemand thuis was, had ik hier nooit gekomen.’ Haar lichaam komt in beweging en ze wil van het muurtje afspringen. ‘Nee!’ zeg ik.
‘Het geeft niet dat je hier komt zitten.’ Het laatste wat ik wil is haar weg hebben. ‘Mijn oudtante was inderdaad altijd erg op zichzelf. En vroeg naar bed, dus daar kan je zomaar gelijk in hebben.’ Zei ik met een lach. ‘Ik zorg voor de afhandeling van het vastgoed, ze had niemand anders.’ En ik wijs naar het huis. De onbekende vrouw kijkt van mij naar het huis. ‘Mijn moeder vertelde me dat Gerry is overleden ja. Gecondoleerd.’ Ze wees naar het huis hiernaast, waar ik uit opmaak dat haar moeder daar woont. Haar ogen hypnotiseren me. Na iets te lang staren zeg ik eindelijk; ‘Bedankt. Mijn naam is Hugo, aangenaam.’ Mijn ietwat onstabiele hand steek ik naar voren. ‘Iris, aangenaam.’ Als onze handen elkaar raken vliegt er een stroomstoot dwars door me heen. Al mijn zintuigen staan op scherp, nog scherper dan dat ze al waren. Binnenin wordt alles verwarmd. Niet alleen mijn hart klopt weer, maar alles wat al meer dan 300 jaar koud was, leeft weer. Ik leef weer.
Iris
Zijn ogen, het ene moment zijn ze helder blauw en geven bijna licht in het maanlicht wat op zijn mooie, bleke gezicht schijnt. Op andere momenten, zoals deze, zijn de pupillen bijna zwart. En toch zijn ze niet koud. Ze lijken juist vol met vuur te zitten. Zijn donkerbruine haren komen net niet tot de boord van zijn blouse. De spieren zie ik tegen zijn blouse verplaatsen wanneer hij beweegt. En als ik het deukje in zijn wang zie wanneer hij lacht, ben ik op slag verliefd. Iris, doe niet zo mal zeg ik tegen mezelf. Je bent nog geen dag thuis, je komt een man tegen en je gaat voor de bijl. Kalm blijven Iris, roep ik in gedachte tegen mezelf. Op dat moment ontsnapt er een plukje haar uit zijn haardos en valt voor zijn ogen. Oké, het universum maakt het me zo niet makkelijk. Ik wil het plukje naar achteren duwen en moet me inhouden als ik zie dat hij zijn hand uitsteekt. Op het moment dat onze handen elkaar raken springt er vuur over tussen ons. Onze handen voelden goed in elkaar, een warme omhelzing van mijn ietwat koude vingers. Op dat moment heb ik moeite met ademen, het komt in horten en stoten. Het lijkt wel een eeuwigheid te duren voordat ik besef dat mijn hand nog steeds in die van hem zit. Hij schraapt zijn keel en moet een beetje om de situatie lachen, net als ik. De hitte stijgt naar mijn wangen, ik voel mijn hoofd gloeien. Hoe gênant. Een volwassen vrouw die nog steeds een kleur krijgt wanneer ze zich ongemakkelijk voelt. Hij zegt: ‘Leuk je te ontmoeten Iris. Blijf lekker zitten, ik ga weer terug. En laat je door mij niet weerhouden om van dit prachtige uitzicht te genieten. Je bent altijd welkom.’
Een witte wolk komt uit mijn mond wanneer ik zucht. Na een tijdje op het muurtje besef ik dat de kou van de nacht inslaat, waardoor ik mijn armen om me heen sla. Als ik ver naar de zijkant van het water kijk, zie ik het kerkhof. Daar waar we vijf jaar geleden mijn vader naartoe hebben moeten brengen. De herinnering aan mijn lieve, uitbundige vader maakt dat zich op mijn mond een glimlach vormt. Het is tijd om mijn bed op te zoeken. Wanneer ik langs de tuinafscheiding van de knappe man terug naar huis loop, overschaduwt hij mijn gedachten. Wat zou hij doen? Wat is er met mij aan de hand? En waarom wil ik hem nog een keer zien?
Hugo
Eenmaal binnen voel ik weer op mijn borstkas. Het is niet te geloven, hoe kan dit? Sinds ik geen mens meer ben hoorde ik verhalen hierover. Ze werden zo gebracht alsof het een fabel was, niet echt. Is de mythe toch waar? Wat ik in ieder geval weet is dat het mij is overkomen. Mijn hart klopt weer.. en dat komt door haar! Ik kan maar één ding bedenken en dat is Zeger bellen.
Hij gaat één keer over, twee keer over. Pak op man! Ik ijsbeer door mijn keuken, met zicht op de tuin. Ze loopt weer in de richting waar ze vandaan kwam. Mijn ogen zijn op haar gericht terwijl Zeger eindelijk opneemt. ‘Hugo, waar heb ik deze eer aan te danken?’ Ik grom om zijn nonchalante houding, alsof er niets aan de hand is. Weet hij hoe ernstig dit is? ‘Hugo?’ Zegt hij. Ik weet niet hoe ik het subtiel moet brengen, dus val maar direct met de deur in huis. ‘Mijn hart klopt weer.’ Ik kan een speld horen vallen, zo stil is het aan de lijn. ‘Ik dacht dat het een fabel was.. Zeger?’
‘Weet je het zeker?’ Ondertussen hou ik mijn ogen op haar, de vrouw die dit alles heeft veroorzaakt. ‘Ja natuurlijk weet ik het zeker. Dat ding heb ik 300 jaar niet gevoeld sukkel.’ Ik hoor hem naar adem happen. ‘Dus de legende is waar. Ik heb het nooit eerder gehoord. Van geen één van ons. Wat ga je doen?’ ‘Hoe de fuck moet ik dat weten? Ik kom er morgen bij je op terug. Ik moet gaan.’
Zachtjes doe ik de deur achter me dicht en volg haar. Haar geur overvalt me. Oranjebloesem, wat jasmijn en als ik het goed heb, Turkse roos. Coco Mademoiselle als ik me niet vergis. Tezamen met haar eigen geur is het een mengsel die ik enkel kan omschrijven als engelachtig. Als één of andere stalker snuif ik haar geur mijn neus in om te onthouden hoe ze ruikt. Ze verdwijnt achter de deur van het naastgelegen huis. Ik kan me niet herinneren, in al die eeuwen, ooit een vrouw ontmoet te hebben die me zo beroerde. Nou buurvrouw, ik zie je snel weer. Dat is zeker.
Iris
Na een fijne nachtrust kom ik uitgerust beneden. Mijn moeder heeft broodjes klaargelegd en op het papiertje op de keuken staat: “Ben naar het werk, tot straks!”
Ik pak de stofzuiger en ruim wat op. Toch blijft hij door mijn hoofd spoken. Oké, focus Iris. Vandaag moet ik gaan bedenken of ik hier in de omgeving ga werken en een woning in de buurt ga huren, of ik vertrek naar een andere stad en ga daar in de buurt werken.
Na mijn ontbijt klap ik mijn laptop open en hoor het bekende geluidje dat ik aan de slag kan.
Uren spendeer ik om te kijken of er banen in de omgeving zijn die me aanspreken. Ook kijk ik naar beschikbare banen in de grote steden in de provincie. Wat ga ik doen? De tijd verstrijkt snel en voor ik het weet is het alweer tijd voor het diner. De inhoud van de koelkast zegt me dat we vandaag spinazie eten. Mijn moeder komt thuis en kijkt met een lach hoe ik bezig ben met het eten. Haar armen voelen warm om me heen wanneer ze me een omhelzing geeft. ‘Wat een verrassing om zo thuis te komen!’ zegt ze nog warm in haar omarming. Tijdens het eten kijkt ze me een aantal keren aan en zegt ze uiteindelijk: ‘Wat zit je dwars? Zeg het maar.’ Een zucht verlaat mijn mond, niet beseffende dat ik mijn adem inhield. Ik lach en schud mijn gezicht. Wat kent mijn moeder me toch goed. ‘Ik wil niet op jouw zak teren, dus ik ben vandaag op zoek gegaan naar een leuke baan in de buurt.’ Ik peil haar reactie. ‘Vertel verder’ zegt ze, wetende dat ik nog niet alles verteld heb. ‘Ook heb ik gezocht naar iets in de grote stad.’ Haar reactie is verassend positief. ‘Ik zal je altijd steunen lieverd, dat weet je toch? Ik zou het heel fijn vinden als je in de buurt zou blijven, maar ik besef me heel goed dat je het leuk had in de stad. Wat je ook kiest, ik ben je grootste supporter.’ Zegt ze met een vriendelijke lach die ook haar ogen bereiken. Waar heb ik zo’n lieve moeder aan te danken? Natuurlijk weet ik heel goed dat ze mijn gezelschap leuk vindt, en dat wanneer ik kies voor de grote stad, ze alleen achterblijft. Dat staat me enorm tegen. Maar wat als de keuze om dichtbij te blijven me belemmert in mijn carrière? In dit kleine dorp zijn de mogelijkheden beperkt en dat weten we allebei. Iets waar ik de hele dag aan gedacht heb. En mijn gedachte werd in beslag genomen door nog een bepaald persoon.
‘Mama, ken jij de man die nu de zaken voor Gerry regelt?’ Ze kijkt me met vragende ogen aan. ‘Man, welke man?’
‘Ik kwam gisteren een man tegen bij de afscheiding van Gerry. Die zei me dat hij de zaken rondom het vastgoed van haar regelt.’ Mijn moeder stapelt de eetborden op elkaar en begint af te ruimen. ‘Het klinkt logisch dat iemand de onroerende zaken moet afwikkelen. Gerry had geen kinderen.’ Ik knik, in overeenstemming met wat ze zei. ‘Hugo zei dat hij een verre achterneef van haar is.’
Het gezicht van mijn moeder kijken mij nu met pretoogjes aan. Ze stopt spontaan in haar pas. ‘Hugo?’ Ik pak de placemats uit haar handen en rommel snel wat aan. ‘Ik weet het ook niet, de man stelde zich voor.’ Met haar armen voor haar borst gevouwen kijkt ze me aan. Vliegensvlug ruim ik de tafel verder af, zodat ik niet word vermorzeld onder de starende blik van mijn moeder. ‘Hmm, is ie zo knap en aantrekkelijk als jij doet verbloemen?’ Weer die hitte die me naar het hoofd stijgt. Geen rode wangen, laat me geen rode wangen krijgen! ‘Mam, nee ik ga niet meteen trouwen omdat ik een man bij de buren heb gezien. Jeez.’ Zeg ik gemaakt geïrriteerd. Haar houding verandert en ze helpt mee met het laatste bestek opbergen. ‘Het zou je niet verkeerd doen om eens uit de ban te springen. Leef een beetje!’
We doen een spelletje Scrabble om daarna de avond af te sluiten met wat TV. Mijn moeder geeft een uitgebreide geeuw en geeft aan dat ze naar bed gaat. Ik kan het niet helpen door naar buiten te turen. Richting het muurtje waar ik gisteren Hugo ben tegengekomen. Zou hij thuis zijn? Bij iedere gedachte aan hem brandt er een vuur van binnen. Voor ik het weet heb ik mijn schoenen al aan en trek ik mijn jas over mijn schouders. Op mijn tenen loop ik naar de achterdeur en deze doe ik zo stil mogelijk open en dicht. Lachend om mijn kinderlijke manoeuvres sniek ik de tuin in, dezelfde weg als gisteren naar het muurtje. Naast da ik Hugo graag weer zou willen zien, voel ik mee daar ook dichter bij mijn vader. Al moet ik nu bekennen dat mijn vader niet de eerste gedachte is wanneer ik op het muurtje ga zitten.
Hugo
Nog steeds moet ik wennen aan het nieuwe gevoel in mijn borstkas. Mijn hart klopte voor het laatst toen mijn leven me werd ontnomen in de Engels-Nederlandse oorlog nog onder Michiel De Ruyter. De bemanning van een schip met Engelse vlag kwamen in de nacht bij ons aan boord en dat was mijn laatste herinnering als vrij mens. Voor ik het wist was ik in Engeland en had een vampier me veranderd in een monster. Mijn hand nog steeds op mijn hart, denkend aan het jaar 1652 waarin mijn hart voor het laatst klopte.
Ik sluit mijn ogen wanneer ik de koude tijd nog helder voor me zie. Zelfs de herinnering aan hoe die tijd rook doet me wat. Mijn maker bleef niet hangen om me de kneepjes van het vak te leren en ik moest overleven. De eerste paar decennia waren moeilijk; voeden, de zon vermijden, veilig slapen. Allemaal uitdagingen in de 17e eeuw. Ik heb veel fouten gemaakt, fouten die ik nu niet meer zal maken. De laatste 372 jaar heb ik alles op de rit gekregen. Niet alleen heb ik overleefd maar heb zelfs gefloreerd. Ik heb anderen zoals ik om mij heen verzameld, die niet leven van verderf en dood. Nu zit ik hier, op het muurtje waar de buurvrouw gisteren zat, met de maan en sterren helder boven mij. Kijkend naar het huis van mijn ‘Tante Gerry’ wie eigenlijk mijn achter- achter- achterkleinnichtje was. Ik was haar klusjesman, en die van Tante Kaat voor haar en alle neven en nichten voor haar. Mijn bloedlijn stierf met Tante Gerry.
Herinneringen zijn de vijand voor iemand die onsterfelijk is. Wij maken net als ieder mens hartzeer en verlies mee. Maar een schepsel zoals ik loopt er langer mee dan een gemiddeld mens. Wéér een verlies van een familielid, die me niet als zodanig kent. Een vrouw kan niet langer dan 10 jaar bij me blijven, ik word niet ouder. Zij wel. Overleven en doorgaan is alles wat ik kan doen. Wanneer je bent geboren in het jaar 1624 heb je veel herinneringen. Aandenken aan mijn ouders, mijn zussen. De herinneringen zijn vaag, maar ze zijn er nog. En ze doen vaak zeer. Veel zeer. Ook al heeft mijn hart niet meer geklopt nadat ik veranderd ben, nog steeds heb ik er gevoel in.
Een witte waas vormt zich voor mijn lippen door de diepe zucht. Het water wat langs het huis stroomt maakt een zacht klotsend geluid. Als ik naar het buurhuis kijk, zie ik de vrouw die ik maar niet uit mijn hoofd krijg op de bank zitten. Lachend met een vrouw die sprekend op haar lijkt, maar dan met een paar jaartjes meer levenservaring. Het is lang geleden dat ik me zo menselijk en ongedwongen heb gevoeld. Een gevaarlijk gevoel voor iemand zoals ik.
Ik hoor de achterdeur van de buren open en dichtgaan, al is het zachtjes. Er verschijnt meteen een lach op mijn gezicht. Zou zij mij net zo graag willen zien als ik haar? Toch kan ik mezelf wel voor mijn kop schieten. Nou ja, figuurlijk dan. Het zal een nare wond zijn, maar het geneest in seconden. Ik ben een monster, een schepsel wat overleeft door bloed. Ik zou haar met rust moeten laten, mijn zaken hier snel afwikkelen en weg moeten gaan. Maar zij laat me voor het eerst in honderden jaren weer leven. Hoe de logistiek eruit komt te zien weet ik nog niet, maar voor nu denk ik maar aan één ding. Iris.
Ze springt op het muurtje waarna haar lange benen losjes tegen het muurtje hangen. Haar haren zitten in een vlecht die langs haar nek naar beneden loopt. Haar nek. Mijn ogen fixeren op haar pulserende halsslagader die in ritme met mijn hart klopt. Plukjes haar zijn uit haar vlecht ontsnapt en worden door de wind omhoog gewaaid. Ze sluit haar ogen als ik haar eens goed bekijk, niet wetende dat ik hier naar haar zit te kijken. Onschuldig, alle emoties van haar gezicht af te lezen. Gisteren was her vooral verdriet, nu is het iets anders. Ze is blij. Om die reden kan ik niet langer wachten om met haar te praten.
Met logge stappen loop ik de trap van de stijger omhoog en doe net of ik verrast ben door haar verschijning. ‘Iris, wat een verrassing!’ Als ik naar haar toe loop krijgt ze weer van die heerlijke blossen op haar wangen. Naast dat het ontzettend schattig is, weet ik uit ervaring dat er ook veel bloedsomloop rond haar gezicht is, wat een beet in de hals alleen maar aantrekkelijker maakt. Dat is de reden waarom vampieren graag dineren tijdens seks. Om maar niet te spreken over de dopamine en oxytocine wat op dat moment vrij komt. Een goddelijke mix die het bloed op dat moment als xtc maakt. De gedachtes alleen al maakt me hard wanneer ik naast het muurtje ga staan. ‘Is er nog een plek vrij voor mij?’ Vraag ik aan haar, terwijl ze probeert haar opwinding te verbergen. ‘Hoi Hugo, ik wist niet dat je hier was. Natuurlijk, kom er maar bij!’ zegt ze met een lach. Wow, die lach zou ik iedere dag willen zien. Willen aanraken, willen zoenen. In de korte ontmoeting gisteren is er zoveel veranderd. Althans, voor mij. Ik kan alleen maar hopen dat ik ook zo’n indruk op haar maak.
Ik ga expres net iets dichter bij haar zitten dan eigenlijk nodig was. ‘Het spijt me als ik je stoor. Gisteren zag ik dat je hier vooral herinneringen aan het ophalen was. Ik wil me niet opdringen.’
Wanneer ze zucht ontsnapt er een doorzichtig wolkje uit haar mond. Ze kijkt me aan en ik zie haar twijfelen wat ze me wil vertellen. Nu pas ruik ik de bekende geur die ik gisteren van haar opsnoof. Bedwelmend. Wanneer een plukje haar uit haar vlecht midden in haar gezicht waait, gaat mijn hand als vanzelf omhoog om de pluk met mijn vinger langs haar voorhoofd, wang door naar achter haar oren te stoppen. Al die tijd kijkt ze me met gesperde ogen aan, haar hart ontploft bijna uit haar borstkas. Naast dat ik haar hart hoor, klopt mijn hart net zo snel. Als één. Ik glimlach en kijk snel naar voren. Naar het prachtige uitzicht over de rivier. Zij mag het tempo bepalen, ik wil niets forceren.
Ze schraapt haar keel en zegt: ‘Zie je het kerkhof daar?’ Ze wijst langs mij heen naar een kerkhof wat een paar kilometer verderop langs het water ligt. Ik knik. ‘Vijf jaar geleden hebben we daar mijn vader begraven. Ik ben hier al zo lang niet geweest, het zicht van het kerkhof gisteren maakte me somber.’ Samen ademen we de geur van het water met de beplanting in en zuchten we uit. ‘Vervelend dat je je vader moet missen. Wat was hij voor een man?’ Meteen verschijnt er een lach op haar gezicht en ze vertelt me wat een fantastische man hij is geweest. Leuke dingen die ze hebben meegemaakt samen en dat ze probeert om zijn houding ten opzichte van het leven mee te nemen in haar leven. Ik geef haar een kneepje in haar hand. ‘Dat klinkt als een fantastische man.’ Ze knikte en bedankt me voor de leuke herinnering. ‘En jij, hoe ben jij hier terecht gekomen?’ Normaal gesproken vertel ik allerlei leugens aan mijn veroveringen, om ze na het diner weer te laten gaan. Meer onder het motte baat het niet schaadt het niet. Ik zie ze toch nooit meer. Maar met Iris wil ik geen leugens. Dus ik moet voorzichtig zijn met wat ik haar vertel. ‘Mijn ouders zijn al lang geleden overleden. De laatste jaren deed ik klusjes in en om het huis van Tante Gerry. Ze had geen kinderen en ik vind het belangrijk om voor je familie te zorgen.’ De gedachte aan Gerry en dat mijn laatste familielid is overleden doet me stiekem toch best zeer. Nu was het Iris’ beurt om in mijn hand te knijpen. ‘Het zal niet makkelijk zijn om je ouders al zo lang te moeten missen.’ Mijn ogen zakken naar de grond bij het aandenken van mijn ouders. Plots voel ik haar hand op mijn kin en ze duwt me haar kant uit. Mijn hoofd draait bij de gerichte kracht die ze zet waarna ze een pluk van mijn haar uit mijn gezicht wrijft.
Iris
Mijn adem stokt in mijn keel bij het zien van zijn prachtige gelaatstrekken. Onze blikken ontmoeten elkaar, hij is zo dichtbij. Zijn pupillen lijken wel spiegels. Ik zie mezelf in zijn ogen, maar achter de reflectie zie ik nog veel meer. Nieuwsgierigheid, tederheid en liefde. Hoe hij sprak over zijn tante zegt mij dat zijn morele kompas de juiste kant op wijst. Maar ik zie ook kracht, ervaring en spanning. Spanning die ik graag met hem wil beleven. Nog nooit eerder ben ik zo betoverd geweest door een man in mijn nabijheid. Nog nooit eerder ben ik zo van mijn stuk geweest. En hoe lang ken ik hem nou? Twee dagen? 1 uur totaal? Wat doet hij met mij? Zijn plukje haar valt weer voor zijn voorhoofd en mijn hand wil hem weer terugstoppen waar die vandaan kwam. Nu pakt hij mijn pols stevig vast en zegt hij: ‘Als je me weer aanraakt dan sta ik niet voor de gevolgen in.’ Hij laat ook meteen mijn pols weer los en het voelt meteen als een gemis. Met zijn verklaring denk ik na over mijn volgende stap. Leef een beetje hoor ik mijn moeder nog zeggen. Als ik weer in zijn ogen kijk besluit ik de pluk haar terug te schuiven in zijn volle haardos. Hij gromt en overbrugt de kleine afstand tussen ons in alsof zijn leven ervan afhangt. Zijn lippen zijn zo zacht als zijde, zijn tong dringt bij me naar binnen en mijn binnenste voelt als een laaiend vuur. Waar we rustig beginnen lijkt het alsof we beiden een urgentie voelen om dicht bij elkaar te zijn. Zijn handen omhelzen me en duwen me nog dichter tegen hem aan. Onze zoen is eerst diepgaand voordat we rustig eindigen met een tongstrook over mijn lippen en zachte kusjes. Zijn handen omringen mijn gezicht en hij rust met zijn voorhoofd tegen mijn voorhoofd. Hij zucht diep en zegt: ‘Ik kan niet omschrijven wat ik nu voel. Je doet wat me en ik kan je niet vertellen hoe blij ik ben dat je het lef had om door te zetten.’ Hij lacht een beetje terwijl hij me in mijn ogen aankijkt. Ik pak zijn handen vast en hou ze tussen ons in. Ze voelen warm en vertrouwd. Ondanks dat ik hem nog niet lang ken. Ik kijk naar onze handen die samengevouwen tussen ons in liggen. Ik open zijn handpalm en wrijf zachtjes over zijn levenslijn. ‘Ik kan niet begrijpen wat ik net deed. Ik ken je amper.’ Ik kijk hem weer in de ogen. ‘Normaal ben ik niet het meisje wat meteen met jongens staat te zoenen. Eigenlijk is het best zorgelijk dat ik dat deed. Jij…’ Ik twijfel op dit moment heel erg aan mezelf en verschuif op het muurtje. Afstand moet ik hebben, afstand van hem. Ik wil helder nadenken en dat kan niet met hem in de buurt. Ik zucht bibberig uit en spring van het muurtje. Hij staat in no time voor me en houdt zijn vinger onder mijn kin zodat ik hem moet aankijken. Zodra ik dit doe weet ik dat ik verloren ben.
Hugo
‘Je bent geen meisje wat meteen met een jongen zoent. Je bent een vrouw die haar passies volgt en doet wat haar hart haar zegt. Iets mooiers is er niet.’
Ik sluit de ruimte tussen ons in en weet dat ze nu mijn opwinding kan voelen. Mijn hand vouw ik om haar tedere hals en ze heeft niet veel overtuiging nodig om haar weer te kunnen zoenen. Nu hoor ik ook haar kreunen van genot. Ze smaakt zoet, naar waar de zon schijnt. Haar lippen en aanraking zou ik nooit gewend raken. Mijn hoektanden komen tevoorschijn, smachtend naar meer dan haar mond. Dit is nog niet het moment om haar te vertellen wat ik ben. Ik zou haar voor goed verliezen. Haar handen blijven op mijn borst hangen en ze beëindigd onze zoen. Met een trillende hand raakt ze haar lippen aan. Ik glimlach verlegen naar haar, ik weet precies hoe ze zich voelt. Haar adem verlaat hortend en stotend haar mond. ‘Ik moet gaan.’ Ik kan nu niet praten, anders ziet ze tanden waar ze hard voor wegrent. Dat is het laatste wat ik wil. Om die reden knik ik. Het doet me pijn in mijn kloppende hart haar te laten gaan, maar ik moet niet te veel in één keer willen. Al is dat ontzettend moeilijk. Aan de andere kant weet ik als geen ander wat geduld is. Ik heb decennia aan ervaring, ik kan nog wel even wachten. Ik voel mijn tanden weer teruggaan naar hun oorspronkelijke vorm en zeg wanneer ze achteruit loopt: ‘Ik zie je snel weer.’ Het was geen vraag. We weten allebei dat dit niet onze laatste ontmoeting is.
Het voelt meteen koud zonder haar. Leeg. Ik kijk tot hoever mijn versterkte ogen het toelaten haar te volgen. Ze verdwijnt in haar huis en dan pas haal ik weer adem. Ik wist niet dat ik hem inhield. Wat een vrouw.
Ik blijf net zo lang staan tot het huis donker wordt. Waar een mens gaat slapen, begint mijn dag. Doordat ik gisteren niet meer heb gevoed en vandaag mijn lichaam moeite had zich te beheersen, moet ik er nu uit. Het liefste heb ik bloed gevuld met dopamine en oxytocine. Ik wil haar en weet nu al dat ze hemels zal proeven. Het zal niet lang duren tot ik haar heb, daar ben ik van overtuigd. Eerst maar eens wat bloed scoren. Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen om nu nog een vrouw ergens op te pikken. Dat zou niet juist zijn. Een hert zal moeten volstaan voor vanavond.
Tot morgen buurvrouw. Tot morgen.
Geef een antwoord